Geluid is iets wat je hoort. Maar toch zijn er ook visuele aspecten bij het concept geluid. De visuele kanten van geluid zullen aan de hand van de tekeningen verder worden toegelicht.
Op tekening 1 zijn twee visuele representaties van geluid weergegeven. Op de bovenste afbeelding is een sprekend persoon afgebeeld. Om aan te geven dat iemand geluid maakt of spreekt, worden vaak drie lijntjes vanaf de mond getekend. Ook wordt vaak een spreekwolk afgebeeld naast een persoon. Hierin kan de specifieke tekst worden neergezet die iemand spreekt, maar om in het algemeen aan te geven dat iemand spreekt, wordt vaak een lege spreekwolk of een spreekwolk voorzien van drie puntjes gebruikt.
De tweede afbeelding is een universeel pictogram voor geluid. Dit symbool van een luidspreker met boogjes ernaast is op veel plekken terug te vinden, zoals in musea om aan te geven dat er een audiofragment te beluisteren is of op je computer of afstandsbediening om aan te geven dat dat de plek is waar je je volume kan regelen. Hoe meer boogjes, hoe harder het geluid. Als het symbool wordt gebruikt om aan te geven dat er geen geluid is, staat er een kruisje naast de luidspreker in plaats van de boogjes. De bogen visualiseren geluidsgolven. Geluidsgolven kun je niet zien, maar ze kunnen wel zichtbaar worden gemaakt of worden gevoeld.
Een praktische manier om geluidsgolven zichtbaar en voelbaar te maken is afgebeeld in tekening 2. Op de rand van een tafel is het uiteinde van een liniaal geklemd. De liniaal is op de tekening afgebeeld als de horizontale zwarte streep en steekt uit over de rand van de tafel. Door dit uiteinde van de liniaal naar beneden te duwen en dan los te laten, gaat de liniaal op en neer zwiepen. Dit is weergegeven met de gestreepte lijnen op de tekening. De liniaal brengt de lucht om zich heen in beweging en dat zorgt voor geluid. Geluid ontstaat namelijk door een trilling van een geluidsbron: bijvoorbeeld je stembanden, de snaar van een gitaar of in dit geval de liniaal. De beweging van de liniaal duwt tegen de luchtdeeltjes eromheen. Die luchtdeeltjes botsen daardoor tegen de luchtdeeltjes daarnaast, die op hun beurt de volgende luchtdeeltjes weer een duw geven. Nadat ze hun buren aangeduwd hebben, veren ze terug naar waar ze eerst hingen. De lucht verplaatst zich dus niet, maar de trilling van de liniaal verspreidt zich als een golf van duwende en terugverende deeltjes.
Als je je hand bij de zwiepende liniaal zou houden, zou je voelen dat de lucht wordt weggeduwd bij iedere zwiep die de liniaal maakt. Doordat de lucht door de trilling van de liniaal in beweging wordt gezet, brengt de liniaal ook geluid voort. Hoe hoger de liniaal omhoog en omlaag zwiept, hoe krachtiger de lucht eromheen wordt weggeduwd en hoe harder het geluid klinkt. De liniaal zal steeds minder snel en minder hoog zwiepen totdat deze uiteindelijk weer tot stilstand komt. Het geluid zal ook steeds minder hard klinken, totdat het langzaam uitsterft. De afstand van de liniaal in stilstand tot de liniaal op zijn hoogste punt, wordt de amplitude genoemd. Hoe groter de amplitude, hoe harder het geluid is.
Met behulp van apparaten of apps kun je geluidsgolven zichtbaar maken. Een drukgolf wordt vaak getekend als ofwel een transversale, ofwel een longitudinale golf. Op tekening 3A vind je eerst een voorbeeld van de transversale golf van een geluid. Van stip tot stip (met een pijl ertussen) is één geluidsgolf afgebeeld. Bij een zuivere trilling herhaalt deze golf zich steeds precies hetzelfde. De hoogte van de lijn van de golf geeft aan hoe dicht de luchtdeeltjes op dat punt in de golf tegen elkaar aan gedrukt zijn. Onder de transversale golf bij tekening 3A is een longitudinale golf afgebeeld als een reeks verticale lijnen. Hoe dichter de lijnen op elkaar geplaatst zijn, hoe dichter de luchtdeeltjes op dat moment tegen elkaar aangedrukt zijn.
B
ij tekening 3B is van stip tot stip (met een pijl ertussen) de amplitude weergegeven. Hoe hoger deze top is, hoe harder het geluid is. De afstand van de middellijn naar de top (ofwel, de amplitude) is bij tekening 3B groter dan bij tekening 3A. Hierdoor kan je dus zien, zonder het geluid te hoeven horen, dat het geluid van tekening 3B harder is dan dat van 3A. Doordat het geluid harder is, wordt de lucht nog krachtiger weggeduwd dus zitten de streepjes op de piek nog dichter op elkaar dan bij 3A en in het dal verder uit elkaar.
Behalve het verschil tussen harde en zachte geluiden, kun je geluiden ook onderverdelen in hoge en lage geluiden. Dit heeft te maken met de hoeveelheid golfbewegingen per seconde, de frequentie. Een hogere toon heeft een grotere frequentie, wat wil zeggen dat in dezelfde tijdseenheid (bijvoorbeeld 1 seconde) meer geluidsgolven zitten. Op tekening 4A zitten de geluidsgolven veel dichter op elkaar dan bij tekening 3A of 3B, waardoor je weet, zonder het te horen, dat de toon van tekening 4A hoger moet zijn geweest dan de toon van tekening 3A of 3B.
In de voorgaande tekeningen hebben we gezien dat tonen hoog en laag kunnen zijn en hard of zacht. Dit ging steeds over zuivere tonen. Als je praat, spreek je uiteraard nooit exact even hard en op dezelfde toonhoogte, waardoor de geluidsgolven steeds zullen wisselen van hoogte en frequentie. Dit is weergegeven op tekening 4B.